Welkom op de website van djembéfola Oumar Dioubaté

Home | biografie | Baraden Percussie | cursusinfo | Tribal Touch | op reis naar Guinée | contact | links

Djembéfola Oumar Dioubaté

Verbreider van West-Afrikaanse cultuur

Djembéfola Oumar Dioubaté werd in 1954 als lid van de Malinké-stam in een uiterst muzikale familie geboren. Zo speelde zijn vader balafoon en was zijn moeder zowel zangeres als danseres. Toch wilde hij eigenlijk journalist worden maar hij moest in een culturele groep deelnemen. Op tienjarige leeftijd werd hij als danser gerecruteerd in een groep die Doundounba heette.

In Guinée is het dansen en het maken van muziek georganiseerd in niveau’s. Het eerste niveau wordt daarbij gevormd door het zogenoemde Comité du Base die in de dorpen de beste dansers en muzikanten selecteert. Daarboven komt het niveau van de Section dat weer de de besten selecteert van een bepaalde groep comité’s. Dan volgt het niveau van de Federation dat weer een aantal secties omvat en de top van de pyramide wordt gevormd door de nationale balletten. Daar zijn er nu nog twee van en dat zijn Djoliba en Ballet Africains.

Op elk niveau moeten de dansers en de muzikanten het beste van zichzelf laten zien in een soort competitie. De keuze-heren zijn erg kritisch en als er in hun ogen onvoldoende kwaliteit is, selecteren ze soms geen of maar een enkele artiest. De eisen aan het niveau zijn dus op elk niveau erg hoog en dit komt ook tot uiting in de manier van repeteren. Alles moet perfect zijn en daarom wordt een heel stuk muziek/dans vaak in z’n geheel overgedaan als iemand een fout maakt. Met de soms grote gezelschappen en de vaak langdurige nummers betekent dat dus een wel heel erg gedegen leerschool.

Toen Oumar na vijf jaar als danser op het Federation-niveau was aanbeland, besloot Doundounba zich in Sierra Leone te vestigen. Oumar raakte bij het voetballen geblesseerd aan z’n knie en besloot djembé te leren spelen als alternatief voor het dansen. Omdat hij uit een muzikale familie stamt kon hij het zichzelf aanleren en hij greep z’n kans toen twee jaar later drie djembé-solisten tegelijkertijd opstapten vanwege de uitzichtloze financiële situatie.

Op verzoek van de president van Sierra Leone voegde de hele groep zich in 1972 bij de uit dat land afkomstige National Dance Troupe. In totaal bestond deze groep uit zo’n 100 man en het was geen gemakkelijk bestaan omdat de Sierraleonezen jaloers waren. In 1979 begonnen ze een eigen groep onder leiding van Salifou Cissé en ze verhuisden op uitnodiging van de Organisatie van Afrikaanse Eenheid naar Liberia. In Lungi recruteerden ze een aantal Sierraleoonse danseressen en in de groep zaten ook wat Liberianen, wat reden genoeg was om de groep voortaan het Pan-Afrikaans Ballet te noemen. De groep vormde een soort leefgemeenschap en deed bijna alles samen. Met Kendeja en de Ambassadors, de twee nationale balletten van Liberia, namen ze in 1984 deel aan een concours om te bepalen welke groep op tournee mocht in Amerika. Ze wonnen maar werden aan alle kanten tegengewerkt omdat er ook in Liberia veel jaloezie was, vooral bij de autoriteiten die geen buitenlandse groep als vertegenwoordiger van het land wilden. Ze kregen dus niet de erkenning die ze toekwam en uiteindelijk bestond de groep die op tournee ging uit een selectie van spelers van alle drie de groepen. Oumar was daarbij en toerde twee maanden in Amerika.

Vanwege alle tegenwerking splitste de groep zich in 1986. De ene helft bleef in Liberia en de andere helft vertrok naar Ivoorkust om daar het geluk te beproeven. Samen met wat jonge Ivorianen begonnen ze daar het ensemble Milo, genoemd naar een rivier in Guinée. Omdat ze er veel familie en bekenden hadden was het leven daar een stuk makkelijker.

In 1988 werd Oumar gevraagd om bij Kotéba de plaats van Mamady Keita in te nemen toen deze naar Europa ging. Deze groep ging regelmatig naar Europa en had dan een soort uitvalsbasis in Uzés, vlakbij het Zuid-Franse Nimes. Vanwege voortdurende onenigheid over de financiën was er een groot verloop in deze groep. Elke keer als ze naar Europa gingen, bleven er wel een paar achter. In 1993 ontmoette Oumar bij een festival in Antwerpen twee neven die bij Fatala speelden. Van hen hoorde Oumar dat ze nog een Djembé-speler nodig hadden en op hun uitnodigding besloot Oumar de oversteek naar ons land te maken, ook al omdat hij wist dat men hier veel interesse voor Afrikaanse cultuur heeft. Tot 1994 bleef hij bij Fatala en daarna stapte hij over naar Africa Soli. Verder is Oumar veelgevraagd als begeleidend muzikant bij danslessen en als gastmuzikant. Ook verzorgt hij vaak workshops en sinds 1995 geeft hij djembé-cursussen. Op dit moment geeft hij les in Amersfoort, Amsterdam, Roermond en Nijmegen.

Daarnaast heeft Oumar vlak bij Conakry een stuk grond gekocht waar hij een soort cultureel centrum wil vestigen. Daar kan hij dan de deelnemers onderbrengen van de percussiestages die hij vanaf eind 1999 om het jaar organiseert. Het cultureel centrum kan ook de thuisbasis worden van de groep Sourakhata et racines die op advies van Oumar is gaan repeteren en optreden. Op die manier hebben ze een eigen bron van inkomsten en kunnen ze bovendien vorm geven aan de geschiedenis van Sourakhata die geldt als het grote voorbeeld geldt van alle ‘griots’. Hij maakte als diens boodschapper deel uit van het gevolg van Mohammed en was de enige die al diens 201 namen kende. De groep is begonnen ten tijde van het bezoek dat Oumar begin 1998 aan Guinée bracht en zit nu nog op het niveau van de Section. Oumar verwacht echter dat ze binnen enkele jaren goed genoeg zullen zijn om een Europese tournee te maken. Al met al kun je dus stellen dat Oumar hard aan de weg timmert om de West-Afrikaanse cultuur te verbreiden.

Dit interview werd door Turid Bazuin gepubliceerd in de Nieuwsbrief van Stichting Baobab van maart 1999.